post

Interview in Trouw

Eindelijk een Kelly en een Chelsea

JOOST VAN VELZEN − 11/10/12, 00:00
Deze Kinderboekenweek gaat over het ontdekken van ‘andere werelden’. Derk Visser schetst zo’n andere wereld. Zijn jeugdromans gaan nu eens niet over welgestelde pubers. Maar over ruige jongeren in de harde stadsjungle.

Zo stads als zijn boeken vaak zijn, zo plattelands woont Derk Visser (1959). Wat een prachtig gelegen boerderij mogen we betreden. En wat een rust. Grasland, water, een steiger, vergezichten, trekkers, bootjes; we wanen ons in een onschuldige streekroman. Toch worden hier jeugdboeken geschreven die juist dwars door de stadsjungle scheuren. Visser kent die lompe stedelijkheid; hij woonde lang in Den Haag (“Ik blijf Randstadter op het platteland”). Zijn personages wijken af van de literaire norm. Ze heten Kelly en Chelsea, niet Roderick of Martijn. Ruwe types zijn het, meisjes vaak, die het geluk niet in de schoot geworpen krijgen. Ook die kent hij, trouwens: Derk Visser werkt in de jeugdhulpverlening.

Vaak draaien Nederlandse jeugdromans om de wat meer welgestelde kinderen. Hoe zou dat komen?
“Misschien is schrijven en lezen toch een intellectuele bezigheid. Er worden wel pogingen tot leesbevordering gedaan, maar ik denk toch dat zowel lezen als schrijven meer een activiteit is voor denkers dan voor doeners. Ik vind schrijven een intellectuele activiteit. Het is geen beroep waarbij je met je poten in de modder staat.”

U schrijft juist over pubers die uit een eenvoudig milieu komen. Waarom?
“Ik hou erg van de harde buitenkant van mijn personages. Jongeren die bezig zijn met het leven en niet met het denken over het leven. Die luxe kunnen ze zich ook niet permitteren. Hun levens, wat ze doen en wat ze meemaken, het lijkt allemaal heel rauw. En dat is het ook. Maar ik probeer juist ook die laag erachter naar voren te krijgen. Dat vind ik interessant.”

De pubers uit uw boeken lijken over een beperkter vermogen tot zelfreflectie te beschikken. Maakt dat het voor u niet ook literair beperkter?
“Ik heb niet het idee dat het literaire niveau daarvan afhankelijk is. Ik ben bijvoorbeeld een groot liefhebber van de boeken van Jan Wolkers en Martin Bril. Daar lees je weinig zelfreflectie in terug en toch vind ik ze allebei echte literaire schrijvers. Waarschijnlijk omdat zij in hun werk het leven laten zien. Ik laat zelf ook graag het leven zien, ik hou van levensecht.”

U schrijft meestal vanuit de belevingswereld van meisjes. Heeft u daar een verklaring voor?
“Misschien omdat voor mij het contrast tussen de kwetsbaarheid van meisjes en hun kracht en rauwheid minder voor de hand ligt. Dat intrigeert mij. Ik identificeer me ook met ze. Het is misschien een beetje vreemd om te zeggen, maar ik werd vroeger wel eens voor een meisje aangezien. Ik was een dromer in mijn puberteit. Net zo’n dromer als de meisjes in mijn boeken. Net als hen probeerde ik het leven te begrijpen. Alleen, zij kunnen verwoorden wat ik als puber niet kon. Wat dat betreft zijn mijn personages een aanvulling op mezelf.”

Is uw werk in de jeugdhulpverlening uw voornaamste inspiratiebron?
“In de hulpverlening zie je volgens mij niets anders dan een uitvergroting van wat iedereen in het leven treft: geluk, woede, verdriet, noem maar op. Bovendien is het een misverstand dat je in de jeugdhulpverlening alleen maar jongens en meisjes tegenkomt uit de zogenaamde lagere sociale klasse. Er zitten ook vwo’ers tussen. Het zou een karikatuur van de jeugdzorg zijn als je mijn boeken daar tegen af zou zetten. De overeenkomst tussen mijn werk in de jeugdhulpverlening en mijn werk als schrijver zit hem in het levensechte. Mijn inspiratie kan overal vandaan komen: van mijn twee dochters, van mijn zoon, maar ook uit de trein.”

Lezen de jongeren waar u mee werkt?
“Nee. Lezen is toch afstand nemen van het leven. En dat doen zij niet, zij staan juist middenin het leven.”

Heeft u een bepaalde bedoeling met uw boeken? Een zeker ideaal?
“Ik schrijf in eerste instantie omdat ik graag verhalen vertel. Levensechte verhalen over levensechte mensen. Voor mij hoeft niet iedereen te lezen. Voor mij hoeft ook niet iedereen te voetballen of te tennissen. Maar – en in die zin ben ik wel idealistisch – het geeft mij voldoening als mijn lezers meer krijgen te zien dan de buitenkant. Als het me lukt om die binnenkant door te laten sijpelen, dat is me veel waard.”

Vier romans en veel lof

Derk Visser (1959) werkt op het moment aan zijn vijfde boek. Tot nu toe verschenen ‘Patchouli’ (2005), ‘Patatje oorlog’ (2007), ‘Landjepik’ (2009) en ‘Prikkeldraad’ (2011), waarover jeugdboekenrecensent Bas Maliepaard in deze krant schreef: ‘Visser schrijft alles in directe, ontluisterende taal op, maar weet ook te ontroeren.’ En: ‘Met dit boek heeft hij definitief bewezen een belangrijke jeugdauteur te zijn.’

Onlangs ontving Derk Visser het Charlotte Köhler Stipendium, een bedrag van 7000 euro dat ieder jaar wordt toegekend als aanmoediging aan een (relatief) beginnend auteur.